Zondag 1 oktober 2023
Mattheüs 21, 23-31
Schriftlezing: Ezechiël 18, 25-28
Jezus zou in onze dagen een even goede quizmaster zijn als Philip Freriks, de populaire presentator van het programma “de slimste mens”. Deze vraagt na enkele inleidende woorden telkens een antwoord van een van de deelnemers.
Ook Jezus doet dat. Na een korte inleiding stelt Hij aan de hogepriesters en oudsten van het volk een vraag. Het gaat over een vader die aan zijn twee kinderen vraagt te gaan werken in zijn wijngaard. Het ene kind zegt ‘ja,’ maar doet het vervolgens niet. Het andere zegt ‘nee’, maar bedenkt zich, krijgt spijt en gaan alsnog aan de slag in de wijngaard. De vraag van Jezus aan de hogepriesters en oudsten is ‘wie van de twee jongens heeft de wil van de vader gedaan’? Het ogenschijnlijk meest voor de hand liggende antwoord is: ‘de laatste’. Deze immers doet wat zijn vader heeft gevraagd.
Hij lijkt daarmee op degenen waarvan sprake is in de eerste lezing. De profeet Ezechiël heeft het daar over de mens die tot inzicht komt, zich afkeert van zijn slechte daden en gaat handelen naar rechtschapenheid. Hem wordt leven in het vooruitzicht gesteld.
Wat gebeurt er in het evangelie na het antwoord gehoord te hebben dat de laatste de wil van de vader heeft gedaan? Daar gaat het ineens over het Rijk Gods en wie daartoe behoren. Dan gaat het niet over een al dan niet juist antwoord op een quizvraag, maar over het ongeloof van de Schriftgeleerden. Zij zijn in de parabel als de zoon die ‘ja’ zegt, maar niet ingaat op de vraag van zijn vader om in de wijngaard te gaan werken. Met de wijngaard wordt hier onze wereld bedoeld die door ons omgevormd moet worden tot het koninkrijk van God. De hogepriesters en oudsten willen of kunnen niet tot inzicht komen. Zij zijn in de parabel degenen die tegen de vader, God, en zijn leefregels, ‘ja’ zeggen, maar ‘nee’ doen. Daarmee roepen zij, om met Ezechiël te spreken, de dood over zich af: de dood van een ongelovig leven. Hun wegen zijn krom en onbegaanbaar. De mensen waar zij op néérzien, in hun ogen zondaars, zijn als de tweede zoon. Dezen schonken geloof aan de oproep tot bekering van Johannes de Doper. Zij kozen daarmee, zo lezen we bij Ezechiël, voor het leven. U begrijpt dat het hier niet gaat over ons lichamelijk, sterfelijk, leven. Maar over het innerlijk leven, het leven van de ziel. Dat wordt onder woorden gebracht in een gebed van Franciscus van Sales. Ik citeer: “Heer Jezus, één ding heb ik U gevraagd en zal ik altijd vragen: dat ik uw liefdevolle wil mag vervullen, alle dagen van mijn armzalig leven. In uw handen, goede Heer, leg ik mijn geest, mijn hart, mijn geheugen, mijn verstand en mijn wil. Help me dat ik U met dit alles dienen mag, U liefhebben, U behagen en U altijd prijzen”.
Wat deze heilige onder woorden brengt, wordt bedoeld met het Bijbelse begrip ‘leven’.
Het evangelie doet me nog aan iets anders denken. En wel aan Jezus zelf, over wie in de Bijbel wordt gezegd: ‘het is mijn spijs de wil te doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen’. Jezus is de zoon, de trouwe werker in de wijngaard, de ‘ja’ zei en (anders dan de eerste zoon) zijn woord hield en trouw was aan zijn opdracht tot de dood toe. Jezus is daarmee tot beeld geworden van de talloze martelaren die omwille van hun geloof vermoord werden en worden, wereldwijd en in toenemende mate. U zult het niet vreemd vinden als ik hier Titus Brandsma noem. Hij is een van de ontelbare vrouwen en mannen die ‘ja’ hebben gezegd en in navolging van Jezus trouw zijn gebleven aan hun roeping om in de wijngaard te werken. Ze hebben door deze houding het leven verloren. Maar tegelijkertijd het leven gevonden. Ze stierven onder mensonterende omstandigheden. Maar bleven daardoor in de Bijbelse zin van het woord ‘leven’. Een tekst van de vermoorde Dag Hammarskjöld helpt misschien beter te verstaan wat bedoeld wordt met dat ‘leven’. Hij schrijft:
“Ik weet niet wie of wat de vraag stelde. Ik weet niet wanneer zij werd gesteld. Ik herinner me niet dat ik antwoordde. Maar eens zei ik ‘ja’ tegen iemand of iets. Vanaf dat moment heb ik de zekerheid dat het leven zinvol is; en dat mijn leven een doel heeft.“
Moge het ook ons gegeven zijn in trouw en onbaatzuchtigheid ‘ja’ te zeggen op de vraag van God om mee te werken aan een nieuwe wereld. Dat wij daardoor ‘leven’ vinden.
Jan Brouns O.Carm.
