Zondag 28 juli 2024

Johannes 6, 1-15

Opvallend is dat in het evangelie van Johannes veel beeldspraak valt te ontdekken. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de zogenaamde zeven ‘Ik-ben’ woorden van Jezus:

Ik ben het brood van het leven
Ik ben het licht van de wereld
Ik ben de poort van de schapen
Ik ben de goede herder
Ik ben de opstanding en het leven
Ik ben de weg en de waarheid en het leven
Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken.

Maria de Groot noemde deze woorden van Jezus eens ‘messiaanse iconen’ en dat vind ik wel heel raak getypeerd. Iconen moeten we immers niet zien als een portret, in de zin van een foto van iets of iemand. We moeten ze lezen als een raam, waar we doorheen kunnen kijken. Het zijn vensters die ons uitzicht bieden op… Iconen zijn op zichzelf niets en tegelijk zijn ze alles.

Met de ‘Ik-ben’-metaforen biedt Jezus van Nazareth ons uitzicht op de Enige. Als hij zegt: Ik ben het brood dat leven geeft; wie bij mij komt zal geen honger meer hebben, geeft hij, geloof ik, daarmee Gods beweging aan, die gestalte krijgt in hem. In hem en door hem gebeurt de godsliefde aan ons mensen. Dat zou ik ‘heiliging van het leven’ willen noemen; heiliging in de zin van heel maken, gerechtigheid doen. Jezus Christus, voor ons allen, transparant tot op de Vader. Dit zo overwegend, word ik als vanzelf gebracht bij een lied uit mijn jeugd:

O vrede van Tiberias,
o heuvels in het rond,
waar Jezus in het zachte gras
de mensen liefhad en genas,
en in hun midden stond.

We zijn dan tegelijk beland in het evangelieverhaal, waar Johannes ons vertelt, dat Jezus naar de overkant van het meer gaat en dat een grote menigte mensen hem volgt ‘omdat ze gezien hadden welke wondertekenen hij bij zieken deed’.

En weer gebeurt er een wonder: twee vissen en vijf broden blijken veel meer dan genoeg te zijn voor duizenden mensen. En weer gebeurt het dat Jezus bewonderd en vereerd wordt om wat hij doet: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen’, zoemt het tussen de mensen rond. Jezus begrijpt dat ze hem willen dwingen met hen mee te gaan, om hem tot koning uit te roepen en dat raakt hem diep. Daarom heeft hij er behoefte aan, vertelt Johannes, om alleen te zijn. Hij distantieert zich van de anderen en gaat de berg op.

Wat zou er door deze zo heel bijzondere zoon van mensen heen gaan, zo kunnen we ons afvragen. Dat wil Johannes ons, geloof ik, in zijn evangelie steeds weer opnieuw duidelijk maken. Ook nu weer. De mensen, rondom Jezus in het gras gezeten, zijn gekomen om zijn wondertekenen te zien. En het wonder gebeurt; ook nu weer. Iedereen ziet het; iedereen maakt het mee en iedereen is stomverbaasd, maar wat er eigenlijk gebeurt zien de mensen niet.

Dat komt omdat ze alleen naar de buitenkant van Jezus kijken. De binnenkant slaan ze over. En daar draait het nu juist om. Het gaat er om wie hij ten diepste is. Alles wat er gebeurt tussen Jezus en de mensen, tussen Jezus en ons, is een uitvloeisel van zijn verborgen omgang met zijn Vader. Hij doet geen wonderen om wonderdoener te zijn, maar biedt ons met zijn leven uitzicht op onze Vader.

Hij deelt het brood niet uit; hij deelt zichzelf uit. Hij hoeft alleen maar zichzelf te zijn en dan gebeuren er wonderen. Hij kan niet anders dan het brood van ons leven zijn.
Om dit te kunnen zien en te kunnen zijn, moeten we opnieuw geboren worden, zegt Jezus tegen een van de Joodse leiders die het ook niet begreep.

Opnieuw geboren worden, betekent: geboren worden uit de Geest. Dat is gaan leven vanuit een ander perspectief dan het onze. Dat is gaan ademen met zijn adem, zodat zijn Geest stem kan krijgen in ons. Dat is: zoals met Jezus gebeurde: zijn vogel ontvangen: de vogel uit de hemel. En dan gebeuren er wonderen.

Zoals de dichteres vertelt:

Kwam een vogel gevlogen
in de pracht van zijn vlucht,
waar zijn wieken bewogen
lag er kleur in de lucht.

Kwam een vogel gevlogen
en mijn hart boog zich neer:
wat mij zo heeft bewogen,
laat het stem krijgen, Heer.

Kwam een vogel gevlogen
over water en wei;
in het licht van mijn ogen
streek hij neder bij mij.

 

Wilma Snoeijer