Zondag 22 september 2024

Marcus 9, 30-37

‘De mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de mensen’.

Spontaan zijn wij geneigd die ‘mensen’ in ons eigen voordeel in te vullen: dat zijn de anderen, dat zijn de schriftgeleerden en de Farizeeën, de oudsten en het Sanhedrin, Pilatus en Herodes. Jezus wordt overgeleverd in de handen van de anderen: moordenaars die hem hebben gedood. Minder gemakkelijk denken wij aan de ‘mensen’ in eigen kring die hem hebben overgeleverd aan de dood. We kunnen dan denken aan Judas, één van het apostelcollege, die zijn Meester heeft overgeleverd aan de Romeinen voor dertig zilverlingen. En wij weten dat Judas niet alleen stond. Iedere christengemeente had zijn verraders, zo heeft nauwkeurig onderzoek ons geleerd. En dan was daar Petrus, de voorzitter van het apostelcollege. Hij heeft zijn Meester driemaal verloochend: ‘ik heb met die man nooit contact gehad’. Toen Jezus werd gemarteld, waren alle anderen ijlings op de vlucht geslagen. ‘De mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de mensen’.

We hoeven echter helemaal niet naar het einde van Jezus’ leven te kijken om te zien hoe de Mensenzoon werd overgeleverd in de handen van de mensen. We zien in de evangelielezing van vandaag een sterk staaltje overlevering. Jezus is bezig met zijn onderricht, zegt Marcus. Maar zij begrepen hem niet. Niet bepaald een passende overlevering van leraar op leerling. Maar ze vroegen hem er niets over. Opnieuw een blokkade in de overlevering. Maar het is nog veel erger. Onderweg praten ze over iets heel anders: ze maken ruzie over de vraag wie van hen de grootste was in het koninkrijk van God. Zo wordt de Mensenzoon overgeleverd in de handen van de mensen.

Ook de geschiedenis van het christendom daarna, de overlevering waarvan wij deel uitmaken, kan zichzelf niet buiten schot houden. Ook deze overlevering moet zichzelf de vraag stellen: hebben wij zijn woord wel begrepen? Hebben wij zijn woord niet zó naar onze eigen hand gezet, dat het monddood werd? Durven wij echt vragen te stellen? Of zijn we zo bang, dat we denken alles al te weten? En wat nog het ergste is: hebben ook wij, net als de leerlingen, het misschien heel ergens anders over dan Jezus bedoelde? Hebben wij het onderweg misschien ook alleen maar over kerkorganisatie, getallen, machtsverhoudingen, rollenspelen, posities? En niet over de dood en verrijzenis, midden in dit leven?

‘De mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de mensen’.

En die mensen zijn wij. Wij leveren onze Heer en meester over. Hij valt nog dagelijks in onze handen. Hoe meer ik hierover nadenk, over deze overlevering door mensen, hoe meer respect ik krijg voor Jezus: dat hij het gewaagd heeft met ons; dat hij zichzelf uit handen heeft gegeven; dat hij zich aan ons heeft toevertrouwd, aan zoveel niet te vertrouwen mensen, die hem vertekenen, vertroebelen en vermoorden.

Maar hem ook niet vergeten, zijn woorden in ons midden laten klinken, het brood nemen en zeggen: ‘Hier mijn lichaam’, de wijn ronddelen en zeggen: ‘Dit is mijn bloed’.

‘De mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van de mensen’.

Maar is er dan geen enkele bescherming van deze overlevering door mensen mogelijk? Is de Mensenzoon dan volledig overgeleverd aan de willekeur van mensen die vooral geïnteresseerd zijn in machtsspelletjes?

‘Jezus haalde er een kind bij, zette het in hun midden, omhelsde het en zei: Wie een van deze kinderen opneemt, neemt Mij op’.

Kinderen zijn in de oude culturen het prototype van de niet-weter, de niet-kunner, de onmachtige. Het kind heeft letterlijk niets te zeggen, is in-fans. Het staat in alle opzichten buiten de kring van degenen die het voor het zeggen hebben. Jezus haalt het kind  erbij, hij haalt het in de kring en plaatst het in het midden. Hij omhelst het. Jezus valt in de handen van het kind. Want het kind omhelst hem. Jezus vereenzelvigt zich met het kind: wie zo’n kind opneemt, neemt Mij op. Hier gebeurt overlevering. De mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van mensen: een kind. Een kind dat onbevangen vraagt, zo’n kind waarborgt de authentieke overlevering. Bij vragende mensen, bij zoekers, bij niet-weters is Jezus in goede handen. Zij voelen ook aan wie mij ontvangt, ontvangt niet mij, maar Hem die mij gezonden heeft. Zij zien in Jezus God aan het werk. Zij zien in Jezus, dat God genade is; dat wij leven bij de gratie van zijn gunnende liefde. De mensenzoon wordt overgeleverd in de handen van kinderen. Ook zij begrijpen het niet, net als alle leerlingen, maar zij durven te vrágen. Kinderen zijn de leerlingen bij uitstek: de eerstejaars, de nieuwkomers. Vooraan beginnen, iedere dag opnieuw. Dat wij meer en meer worden wie wij ten diepste zijn:

kinderen, naakt voortgekomen uit Gods hand; vragend en verwonderend in het leven staan,
onbevangen, arm van geest, zonder pretenties. Doorzichtig als het vensterglas dat het licht doorgeeft zoals het het licht ontvangt. Dan wordt de mensenzoon overgeleverd door ménsen.

 

Kees Waaijman