Zondag 14 mei 2023
Johannes 17, 1-11a
‘Vader, het uur is gekomen, ik blijf niet langer in de wereld, zij echter blijven wel’.
Dit is een onderdeel van het zogenaamde hogepriesterlijke gebed, het gebed dat Jezus tijdens het Laatste Avondmaal richtte tot zijn Vader en waarin hij bad voor degenen die achter zouden blijven. Het zou misschien gemakkelijker zijn deze tekst te plaatsen bij het afscheid op Hemelvaart. Maar deze woorden werden gezegd toen Jezus zijn lijden en zijn kruisdood nog in moest gaan. Het was zelfs nog onduidelijk hoe hij tot het einde toe vernietigd zou worden en wat er daarna zou gaan gebeuren. Hij bidt voor alle mensen die hem zijn toevertrouwd, voor állen, niet alleen zijn leerlingen. Maar tegelijkertijd op het kruis zal hij allen achterlaten en meesleuren in die vernietiging waaraan hij zelf ook zal sterven. Iedereen is aan hem toevertrouwd, maar tegelijkertijd moet iedereen van hem afscheid nemen.
Afscheid nemen van zijn dromen, zijn verwachtingen, afscheid nemen van die Messias, die het zal gaan maken. Ze moeten gaan geloven in een mens, die even kwetsbaar is als ieder ander mens. Een mens die sterft, een mens die vergaat.
En Jezus bidt: ‘Verheerlijk uw zoon, opdat uw zoon U verheerlijkt en eeuwig leven schenkt aan allen die U hem hebt toevertrouwd’. Terwijl Jezus enkele uren voor zijn dood staat, bidt hij dat zijn Vader eeuwig leven schenkt aan allen die hem zijn toevertrouwd. En terecht zal er naar hem geroepen worden: ‘Jij die het heil van de wereld bent, red jezelf’. Hoe kan deze mens die ook meegesleurd wordt in die afgrond van de vernietiging en van de dood, hoe kan die bidden dat allen het eeuwig leven zullen hebben?
Maar dan onmiddellijk zegt hij waarin dat eeuwig leven bestaat. Niet in een eeuwig overleven, niet in een onkwetsbaar zijn, niet in een kracht waarin de mens zichzelf kan handhaven. ‘Hierin bestaat het eeuwig leven, dat men U kent, de enige ware God. En degene die U gezonden hebt, Jezus Christus’. Het eeuwig leven bestaat in dat gaan kennen van God.
En daarom zegt Jezus: ‘Ik heb U verheerlijkt op aarde door het werk te volbrengen dat u mij hebt opgedragen’. En waarin bestaat dat werk? ‘Dat ik uw naam heb geopenbaard aan alle mensen die u mij hebt toevertrouwd en zij hebben uw woord ter harte genomen’. Ze hebben geluisterd naar dat woord van Jezus, naar die openbaring van de naam en daardoor zijn zij de Vader gaan kennen. Ze weten nu, zegt Jezus, en dan pas snappen we wat dat betekent ‘God kennen’ en die naam die geopenbaard is begrijpen. ‘Ze weten nu dat alles wat u mij gegeven hebt, van u komt’.
Alles komt van God. Alles komt uit de hand van de Vader. En later zal hij zeggen: ‘Ik bid dus voor hen die u mij hebt toevertrouwd (en dat is dan de derde keer). Ze zijn immers van u’. Alles komt van de Vader en alles is van de Vader. ‘Alles wat van mij is’, voegt Jezus eraan toe, ‘is van u en alles wat van u is, is van mij. Moge mijn glorie in hen zichtbaar worden’.
Wanneer de mens gaat begrijpen en beseffen dat zijn leven niet bestaat in zijn kracht, in zijn voortreffelijkheid, in zijn kwaliteiten, in die mogelijkheden om zichzelf te handhaven, maar dat de kracht bestaat in dat gegeven zijn van alles wat ik ben en alles wat ik voorstel door God. En daarom is het juist heel zinvol dat Jezus dit gebed bidt juist op het ogenblik dat hij staat voor de afbraak van zijn eigen leven. Juist in de afbraak van het leven, op de grenzen van het mogelijke, daar waar wij met lege handen staan, daar waar wij niet in staat zijn om ons zelf te handhaven, daar waar wij ervaren dat wij kwetsbaar zijn en onderhevig aan ziekte en dood, daar pas kun je werkelijk gaan beseffen dat alles je door God gegeven is. Dat niets van jou is, dat je alles ontvangt. Wanneer je werkelijk gaat beseffen, wat je bent als mens in je kwetsbaarheid, in dat bijna niets, waarin je niets kunt vasthouden, niets kunt claimen, niet als vanzelfsprekend kunt zeggen ‘ik heb toch recht op het leven, op gezondheid, op erkenning’. Op het ogenblik dat je weet dat je daar geen recht op hebt, maar dat alles je van God gegeven wordt, erken je God in jouw leven. Dan word je geboren niet op grond van jezelf, dan word je geboren vanuit God. Dat is de verheerlijking van Gods naam. En dat is eeuwig leven; wanneer je gaat zien dat juist op de grenzen van het leven, alles je door God gegeven wordt. Dan treed je binnen in het eeuwig leven, in het leven dat niet vanuit jezelf stroomt, maar dat vanuit God komt. Dan pas ga je werkelijk leven. Op de grens, waar je niets meer hebt vast te houden, niets meer hebt veilig te stellen en niets meer te beschermen. En Jezus heeft ons, juist op de grens van zijn eigen leven, dit gebed geleerd. En wij mogen met hem bidden: ‘Verheerlijk je zoon, opdat je zoon, je dochter jou verheerlijkt. Dat wij jou mogen kennen, dat wij jouw naam mogen kennen en weten dat alles van jou komt en dat alles van jou is’.
Hein Blommestijn O.Carm.
