Zondag 28 april 2024

Johannes 15, 1-8

In de Bijbel worden vaak beelden gebruikt om iets te verhelderen over God of over mensen. Ook Jezus probeert ons vaker iets te vertellen over Hemzelf en over God en over ons met behulp van beelden en gelijkenissen. Vorige week gebruikte Hij het beeld van een goede herder en zijn schapen. Vandaag gebruikt Hij weer andere beelden om andere kanten te belichten van de relatie tussen Hem en zijn Vader en van ons met de Vader.

Ik ben ware de wijnstok, zegt Hij, en mijn Vader is de wijngaardenier.

Dat Jezus zichzelf en zijn Vader zo benoemt, zegt iets over hoe Hij zijn relatie met Hem ervaart. Een wijnstok wórdt geplant in een al aangelegde wijngaard. Daarmee zegt Jezus: Ik geef mijzelf het bestaan niet. De Vader geeft mij zijn leven, in deze tijd en in dit land; Hij geeft mij dit lichaam, met al mijn vermogens, deze plek op aarde, deze cultuur, deze taal, Zo ben ik zijn woord dat in de wereld komt. Maar er is méér:

Ik ben ware de wijnstok, Mijn Vader is de wijngaardenier, Hij snoeit mij opdat ik vruchten draag.

Een wijnstok wordt niet alleen verzorgd en bemest, Hij wordt ook gesnoeid met het oog op zijn vruchten. Een wijnstok doet dat niet zelf, zegt Jezus: Als een wijnstok snoeit de Vader mij bij. Hij neemt van mij weg wat onvruchtbaar is, opdat wat in zijn ogen wel vruchtbaar is, alle groeikracht kan ontvangen – zodat mijn betrokkenheid op mensen toeneemt, mijn mededogen voor de ander en mijzelf zich verdiept, mijn vergevingsgezindheid zich verwijdt, mijn helende bewogenheid vrijkomt, die in mij gewekt wordt door zieken en zondaars. Zo werkt de Vader vruchtbaar in mij, zegt Jezus. Daarom: Wie mij ziet, ziet de Vader.  Dan gebruikt Jezus het beeld van de wijnstok nog eens, maar nu om zijn relatie met ieder van ons te verhelderen.

Ik ben de wijnstok, jullie zijn de ranken. Verblijf in Mij zoals Ik in de Vader verblijf.

De ranken leven maar vruchtdragend voort, wanneer zij verbonden blijven aan de wijnstok. Door hem heen stromen de vruchtbare sappen vanaf de aarde door de stok naar zijn ranken. Die vruchtbare sappen staan nu voor de woorden die Jezus spreekt tot zijn leerlingen en tot ons.

Als jullie met Mij verbonden blijven en mijn woorden in jullie blijven, zullen jullie rijkelijk vrucht dragen.

Die woorden zijn niet zijn woorden, het zijn de woorden van de Vader die Hij spreekt. Hij geef ze door, zoals een wijnstok de levenssappen doorgeeft aan de ranken, waardoor deze vrucht gaan dragen. Zijn woorden maken ons samen tot de ene ware wijnstok van de Vader, of, zoals Paulus zegt, tot het ene lichaam van Christus. Dit lichaam van Christus biedt plaats aan allen die het goede nastreven, aan Joden en aan Grieken, aan slaven en aan vrije mensen,… aan ieder mens die met zijn concrete leven God welgevallig is.

Ieder die ernaar streeft om God in zijn leven aan het licht te laten komen, maakt deel uit van dit ene Lichaam van Christus, zegt ook het 2e Vaticaanse concilie, en verblijft al in het Koninkrijk van de Vader.

Niet Jezus of wij bepalen dus wie er al dan niet bij hoort, dat doet enkel degene, die God in zijn leven tot gestalte laat komen. Wij moeten dan ook niet gaan uitmaken wie er bij ons hoort. Integendeel, wij moeten met ons leven ervoor zorgen dat wijzelf erbij horen: door steeds weer God te zoeken en Hem de ruimte bieden in ons dagelijks leven om vruchtbaar aanwezig te komen.

Deel uitmaken van het lichaam van Christus zit hem niet in het aanhangen en verkondigen van een geloofsleer – katholiek, protestant, joods, Islamitisch, boeddhistisch, humanistisch… maar in kleine doch concrete vormen van liefde en naastenliefde, die misschien nauwelijks nog iets voorstellen in onze ogen:

Wie niet tegen ons is, is al voor ons… zegt Jezus.
Wie een beker water geeft aan een van jullie, is al in het koninkrijk van God…
Wie een vreemdeling een bed en een bad en wat brood geeft,
maakt al vruchtdragend deel uit van de wijnstok van de Vader.

Iemand die een dorstige een beker water gunt is al in Gods rijk, dat koninkrijk waarin wij wel zeggen te geloven, maar waar wijzelf misschien nog wel buitenstaan, omdat wij anderen daarvan de toegang ontzeggen.

Wat is toch de bron van dit hardnekkige buitensluiten, van het voortdurend indelen van mensen in groepjes wij-en-zij, zij die er wel bij horen en zij die er niet bij horen? Misschien ligt dit wel hierin, dat wij steeds weer vergeten dat wijzelf en al wat is, zomaar gegeven wordt om niet, voortkomt uit pure genade van God uit. En vanuit dat vergeten ontstaat de illusie dat wij op onszelf aangewezen zijn, en dat wij van alles te verliezen hebben als wij gaan delen met elkaar.

Maar al wat bestaat komt enkel maar voortdurend voort uit de gunnende goedheid van de Vader die niets of niemand buitensluit, maar onvoorwaardelijk alles in allen wil worden. Wij kunnen alles delen, want wij hebben niets te verliezen.

Elke adem moet ik nog van God krijgen: nu, en nu, en nu,… En met die adem ontvang ik al wat ik bezit, mijn familie, mijn werk, moet ik nog ontvangen. Ik hoef niet bang te zijn om ook maar iets te verliezen, want ik kan niet verliezen wat mij nog niet gegeven is. Dat wij onszelf en elkaar durven ontvangen vanuit de gunnende goedheid van de Vader. Dat wij ons toevertrouwen aan zijn scheppen handen, Hij, die ons omvormen zal tot lichaam van Christus, de ware wijnstok.

Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardenier, Blijf één met mij zoals ik één blijf met de Vader, dan zullen jullie rijkelijk vruchtdragen. Dan wordt onze Vader verheerlijkt en zal Hij alles in allen zijn.

 

Leon Teubner