Zondag 15 juni 2025 – Feest van de Heilige Drie-eenheid
Johannes 16,12-15
Jezus sprak:
‘Eigenlijk heb Ik jullie nog veel te zeggen, maar je kunt het nu nog niet verwerken. Wanneer de Geest der waarheid komt, zal Hij jullie leidsman naar de volle waarheid zijn – niet dat Hij eigenmachtig zal spreken, Hij zal slechts zeggen wat Hij te horen krijgt – en wat komen gaat, zal Hij jullie meedelen. Hij zal Mij verheerlijken, want wat Hij jullie zal meedelen, komt van Mij. Alles wat de Vader heeft is ook van Mij; daarom mag Ik zeggen dat hetgeen Hij jullie zal meedelen, van Mij komt.’
Lezingen: Spreuken 8, 22-31
Romeinen 5, 1-5
Overweging
Als misdienaar heb ik vaak de tekst gelezen die rondom de apsis in de kerk van mijn geboortedorp geschreven staat: ‘Ere zij God de Vader die mij geschapen heeft. Ere zij God de zoon die mij verlost heeft. Ere zij God de heilige Geest die mij geheiligd heeft.’ Pas veel later heb ik beseft dat deze tekst op een specifieke manier gelezen wil worden. Het is geen beschrijving van God, maar een lofzang aan God. Het is de uitdrukking van mensen die God eer brengen vanwege de manier waarop zij God ervaren hebben. Het is de lof van mensen aan God die hebben ervaren dat hun bestaan een geschenk is, dat er ooit ruimte is gekomen in hun benauwenissen en dat ze deelgenoot mogen zijn van een werkelijkheid die groter is dan zij zelf. Het is van enorm belang te beseffen dat ons spreken over God zelden uitspraken zijn over hoe het is met God, hoe Hij in elkaar zit. Al ons spreken over God zijn uitdrukkingen van onze ervaringen met God. De geloofsformuleringen dat God één natuur is in drie personen is geen anatomie van de christelijke godheid. Het is een poging van mensen in de eerste eeuwen van het christendom om uit te drukken hoe ze God ervaren hebben.
Het is ongelooflijk belangrijk om te beseffen dat al onze woorden over God niets anders zijn dan menselijke pogingen om tastenderwijze te reiken naar het geheim dat God is. Dat geheim gaat ons fundamenteel te boven. Ons spreken over God kan Hem nooit geheel omvatten. Dat besef maakt ons bescheiden als we spreken met mensen die geloven op een andere manier. In het verleden is in christelijke regionen vaak gesproken over ketters en afvalligen. Andersgelovigen zijn vaak met geweld gedwongen om zich te bekeren tot het ware geloof. We moeten ook niet vergeten dat de godsdienstoorlogen zelden met het geloof alleen van doen hadden. Meestal was het ook een strijd om de macht en om geldelijk gewin. Veel bloedvergieten is er het gevolg van geweest. Ook nu nog zien we dat de overtuiging van het eigen fundamentalistisch gelijk een niets ontziende agressiviteit met zich mee brengt. Bekeringsdrift en agressiviteit is een gevaarlijke combinatie. Niet alleen in christelijke kringen, maar ook in andere godsdiensten.
We weten niet welke wegen God met mensen gaat. Wel kunnen we zien hoe mensen proberen uit te drukken wat God met hen gedaan heeft, hoe Hij hun leven veranderd heeft. Het besef dat de beelden en de woorden die we daarvoor gebruiken, uitdrukkingen zijn van menselijke ervaringen met God, van ons verlangen naar God en soms ook van ons gemis aan God, maakt een dialogische omgang met elkaar mogelijk. We zouden ervan doordrongen kunnen zijn dat onze vragen naar God niet dezelfde hoeven te zijn als de vragen van andere mensen. Onze eigen weg hoeft niet per se dezelfde weg te zijn als de weg die God met anderen gaat. Religieuze taal is ervaringstaal. Het is de nooit gelukte poging om het onzegbare te zeggen.
Dat betekent ook dat we op een bepaalde manier naar elkaar moeten luisteren. Als we willen verstaan wat werkelijk in onze woorden klinkt, zullen we in en achter de woorden moeten luisteren naar wat er werkelijk gezegd wil zijn, maar onzegbaar is. We zullen moeten luisteren met de oren van een gelovig hart en van een gelovige ziel. Het is als met de beroemde versregel uit het gedicht Awater van Martinus Nijhoff: ‘Lees maar er staat niet wat er staat.’ Awater werkt op een kantoor. Hij is accountant of zoiets, wordt in het gedicht opgemerkt. Men schrijft er Arabisch schrift met Italiaans. Dat wil zeggen dat men cijfers en letters gebruikt. Men is er aan het werk met rekenmachines en typemachines.
… De schrijfmachine mijmert gekkenpraat.
Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:
‘O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,
en niet meer ga ik op vrije dagen
met een paar bloemen naar het hospitaal,
maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan …’
Dit staat er…
In de cijfers en de letters die het kantoor produceert is verdriet, verlangen, teleurstelling, gemis en hunkering uitgedrukt. ‘De schrijfmachine mijmert gekkenpraat.’ Cijfers en letters staan er niet. ‘Er staat: ‘O moeder …’’ De zakelijkheid van de kantoorproducten communiceert de diepmenselijke emoties, die we allemaal kennen. Willen we het verstaan dan is het nodig te weten dat er niet staat wat er staat.
Luisteren naar religieuze taal, luisteren naar de religieuze ervaringen van de ander, gebeurt op een soortgelijke manier. Het is horen wat niet wordt gezegd, en verstaan wat onzegbaar is. Kenmerk van de religieuze dialoog is terughoudendheid in het oordeel over wat de ander beweegt. Nodig is wederzijdse empathie, eerbied en respect, omdat we in de ander God werkzaam weten.
In een dergelijke dialoog kunnen we wat de ander ter sprake brengt ervaren als een geschenk. We kunnen de werkzaamheid van God in de ander ervaren als we ons ontdoen van alles wat ons hindert tot God te naderen. Interreligieuze dialoog is daarom ook een ascese. Het is het opschorten van het eigen gelijk en erkennen dat God groter is dan we zelf kunnen denken. Het is erkennen dat God met ons soms onvermoede wegen gaat. Op Drievuldigheidszondag spreken we over God als Vader, Zoon en Geest. Misschien moeten we spreken over een meervuldigheidszondag. De erkenning dat God zich op velerlei wijzen aan mensen manifesteert en openbaart, kan een einde maken aan het religieuze geweld.
Huub Welzen
