Zondag 7 december 2025

Jesaja 11, 1-10 + Mt 3, 1-12

Het is een prachtig visioen dat Jesaja ons in deze adventstijd voorhoudt:
Een wolf en een lam wonen samen.
Een panter vlijt zich neer naast een bokje,
Een kalf en een leeuw lopen samen in een wei: een kleine jongen kan ze hoeden.
Een koe en een berin die vriendschap sluiten, hun jongen liggen bijeen.
Een leeuw eet stro zoals een os.
Een zuigeling speelt bij het hol van een adder,
een kind strekt zijn hand uit naar het nest van een slang.
Niemand die nog kwaad doet of verderfelijk handelt op heel Gods heilige berg,
want de kennis van God vervult het hele land,
zoals het water heel de bodem van de zee bedekt.
Het is een hoopvol visioen: dat het anders kan dan we gewend zijn. Zelfs roofdieren doen geen kwaad meer.
Wat het meest tot mijn verbeelding spreekt is de zuigeling bij het hol van de adder. Ik zie het voor me, een klein kind, een baby nog, bij het hol van een slang die elk moment met z’n gif toe kan slaan, uit schrik, zelfbescherming of bescherming van z’n nest. Een groot gevaar dreigt voor het onbevangen kind, maar nee, in het visioen zijn ook zij vredig bij elkaar, onbedreigd – vertrouwvol naar elkaar toe.
Wat willen we dat graag, die vrede, dat ideaal. Jesaja houdt ons dit visioen voor, met een profetische blik. Want welke weg zal leiden naar dit visioen? Niet de weg van een groter leger, niet de weg van meer oorlog, maar de weg van gerechtigheid en trouw, die voortkomt uit bezieling met Gods Geest, een weg van ontzag voor God, een weg waarop Gods Gerechtigheid spreekt.
Jesaja getuigt over deze gerechtigheid: als een weg van bewaring, met aandacht voor wat echt is: ver weg van valsheid, schijn en loze praat wordt recht gedaan aan wat waar is. Waar aandacht is ook voor de geringe, voor de arme, degene die vaak buiten beeld blijven, zonder stem… hun wordt recht gedaan, zij worden eerlijk behandeld.
Waar Gods Woord ons treft in onze negatieve praktijken van verdrukken, de ander kleinhouden, doden en zo over ons beschikt dat ieder mens tot zijn ware recht komt. Elke stap op deze weg is trouw aan Gods gerechtigheid.
Dit is die twijg, ontbloeid aan de wortels van Isaï. Waar deze Gerechtige in ons midden ontspruit, in ons geboren wordt, daar wordt gemeenschap opgebouwd en komt het visioen van werkelijke vrede in ons vizier.
Het visioen lijkt zo ver weg, maar het koninkrijk der hemelen is wel degelijk op handen, zo horen we van Johannes de Doper. En daarom: Bekeer u, zo roept hij op. En Johannes de Doper verwijst uitdrukkelijk naar Jesaja’s woord: Bereid de weg van de Heer, maak zijn paden recht.
Onze bekering wordt gevraagd: dat we ons richten op die weg van Gerechtigheid, de weg bereiden om Gods gerechtigheid een kans te geven in onze wereld.
Titus Brandsma was daarin een prachtig voorbeeld. Rafaël Tijhuis getuigt hoe Titus in Dachau bleef contact maken met bewakers terwijl hij wist dat de kans groot was dat hij er alleen maar meer slaag door zou krijgen. Titus was zich wel degelijk van dat gevaar bewust, maar hij vond dat je het daarom niet moest laten: ‘misschien dringt er toch iets tot de ander door’, zo zei hij… hij bereidde de weg er voor.
Hier proef ik de geest van wijsheid en ontzag voor de Heer op ongekende wijze doorwerken. Titus Brandsma doorbrak daarmee de menselijke, natuurlijke reactie van zelfbescherming in de hoop dat de ander z’n spontane reactie van giftigheid niet zou laten opspelen. Zoals het kind de hand uitstrekt naar het nest van de slang, zo bleef Titus zich richten tot de bewakers hopend op vrede.
Bidden we dat eens die geest ons en heel onze wereld mag overwinnen. Op Zijn tijd.

Anne-Marie Bos