Zondag 4 mei 2025 – Derde Paaszondag

Johannes 21, 1-19

“Nog veel andere tekenen heeft Jezus voor de ogen van zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek zijn opgeschreven. Maar de tekenen die u wel in dit boek vindt, zijn opgeschreven, opdat u zult geloven dat Jezus de Messias is, de zoon van God, en dat u door te geloven leven zult bezitten in zijn naam.” Zo eindigt het evangelie volgens Johannes. Toch heeft iemand het nodig gevonden om er nog een heel hoofdstuk aan toe te voegen. Want wie het evangelie tot aan het einde van het boek gelezen heeft, blijft toch nog met een aantal vragen zitten. De auteur van het toegevoegde hoofdstuk probeert daar antwoord op te geven. Sommige van die vragen spelen rond de persoon van Petrus en zijn verhouding tot de leerling van wie Jezus houdt. Hoe kan het dat Petrus, die tot driemaal toe gezegd heeft dat hij niets met Jezus te maken heeft, zo’n belangrijke functie heeft in de gemeenschap die na de opstanding van Jezus is ontstaan? Het laatste wat het evangelie van Johannes over Petrus heeft verteld is zijn enorme wankelmoedigheid bij de arrestatie van Jezus en de drievoudige ontkenning van zijn relatie met Jezus. En waarom heeft de leerling van wie Jezus hield en die in de gemeenschap van Johannes zoveel invloed heeft gehad, een mindere functie?

Het gesprek tussen de verrezen Jezus en Petrus is in dit opzicht erg verhelderend. Driemaal vraagt Jezus aan Petrus of hij van hem houdt. En driemaal bevestigt Petrus zijn liefde. Zijn gedrag tijdens het verhoor van Jezus zet hij recht. Nog boeiender is het slot van het gesprek en de uitleg die de auteur van het slothoofdstuk geeft. “Hiermee kondigde Jezus aan door wat voor dood Petrus God zou verheerlijken.” Vooral het woord verheerlijken is belangrijk. Dat woord herinnert aan de manier waarop Jezus in het Johannesevangelie over zijn eigen dood gesproken heeft. Toen Jezus in zijn uur gekomen was heeft hij gebeden: “Vader, verheerlijk uw zoon, opdat uw zoon U verheerlijkt!”  De kruisdood van Jezus was een verheerlijking van God. De woorden van Jezus tegen Petrus zijn een aanduiding van de dood  van Petrus waarmee hij God zou verheerlijken.

In feite duiden de woorden van Jezus op een soort aardverschuiving in de mentaliteit van Petrus. Petrus doet niet zelf zijn gordel meer om. Hij schort niet zelf zijn kleren meer op om op pad te gaan, of aan het werk te gaan. Hij bepaalt zelf niet meer welke weg hij gaat, maar een ander doet dat. We doen de diepzinnigheid van het Johannesevangelie te kort als we denken dat de woorden van Jezus gaan over de zorgbehoeftigheid van Petrus op zijn oude dag. Het gaat veel meer om het feit dat Petrus gelijkvormig is geworden aan Jezus en dat hij in zijn dood Christus heeft uitgebeeld. Net zoals Jezus heeft hij niet zijn eigen wil gevolgd, maar de wil van God. In zijn dood heeft hij zichzelf gegeven, net zoals Jezus zijn leven heeft gegeven voor zijn vrienden. Hij heeft geleerd te leven vanuit de liefde, net zoals Jezus vanuit de liefde heeft geleefd. Hij heeft niet meer zelf zijn eigen weg bepaald, maar hij is de weg van God gegaan. Daarom is zijn dood, net zoals de dood van Jezus, een verheerlijking van God.

De aardverschuiving die de woorden van Jezus aan Petrus betekenen, werpen een scherp licht op wat een christelijke roeping inhoudt. De roeping om te leven in de geest van Jezus en vanuit de liefde  van God valt niet perse samen met wat ik graag doe of met wat ik goed kan. Het leven van Jezus en zijn eenheid met God hebben betekend, dat hij zich volledig heeft toevertrouwd aan de weg die God met hem gegaan is. Christelijke roeping is niet het volgen van je eigen inzichten, maar het gaan van de weg die God voor jou heeft uitgetekend. Het is het volgen van de wil van God. Johannes schildert op een geheel eigen manier de overgave van Jezus aan de wil van God die de andere evangelisten in Getsemane situeren. “Nu  het zover is, is mijn ziel ontsteld. Zal ik dan zeggen: ‘Vader, red mij uit dit uur?’ Nee, want daarom ben ik gekomen; met het oog op dit uur. Vader verheerlijk uw naam.”

Onze roeping is het de naam van God te verheerlijken. En dat doen we door de weg van God te gaan. Het Johannesevangelie maakt ons duidelijk dat de weg van God gaan betekent dat we leven vanuit de liefde waarmee God ons heeft liefgehad. Het is die liefde die onze roeping vorm geeft. Vanuit die liefde kunnen we alles tegemoet treden wat zich op onze levensweg aandient. Leven vanuit die liefde raakt aan de woorden van Jezus dat niemand groter liefde heeft dan hij zie zijn leven geeft voor zijn vrienden.

De woorden die Jezus tegen Petrus spreekt, laten ons zien welke omvorming een christelijke roeping inhoudt. Niet jezelf, maar de liefde bepaalt welke weg je gaat. Je laat je omgorden door de liefde van God. De gordel die God jou omdoet, bepaalt de weg die je gaat. De liefde bepaalt hoe je omgaat met alles wat je op je weg tegemoet komt. De liefde maakt dat jouw weg gelijkvormig wordt aan de weg van Jezus en dat je in je leven Christus uitbeeldt. De liefde is het die je dienstbaar maakt.

 

Huub Welzen